De familie Hermansson, vader Karl-Erik (“Een pedagogische hoogvlieger”), moeder Rosemarie ( “63-jaige handwerklerares” maar nu sinds twee dagen “gelukkig gepensioneerd”), zoon Robert, mislukt schrijver (“Robert de Rukker”), dochters Ebba, chirurg (“Een grootheid en een mysterie”) en Kristina, schrijfster van TV-scripts (“Ontevreden jonge bitch met grootheidswaanzin”), heeft een kleine familiebijeenkomst. Als dan aan het eind van de eerste dag Robert spoorloos verdwijnt en de dag daarop Henrik, breekt een langdurige periode aan van onzekerheid en mislukte zoektochten, waarbij de inmiddels ingeschakelde inspecteur Gunnar Barbarotti (Zweedse vader en Italiaanse moeder) uit wanhoop het af en toe met God op een akkoordje probeert te gooien. Nesser is een verteller meer nog dan een schrijver: aan alles kun je als lezer merken dat hij het plezierig vindt om een verhaal te vertellen. Hij draait erom heen, bekijkt een en ander nog eens van een andere kant, laat één lijntje vallen en pakt een andere draad weer op, schijnbaar moeiteloos, en komt 20 bladzijden later even moeiteloos –naar het schijnt- weer terug op het eerste lijntje. Hij schept er genoegen in om de point uit te stellen. En als dan eindelijk, aan het eind van het verhaal, al die lijntjes bij elkaar komen, blijkt hoe mooi hij het heeft gecomponeerd. Maar waarom het boek nu juist ‘De man zonder hond’ heet?
|