WeblogMail Gastenboek

Ochtendpost - Patrick de Bruyn

Een verhaal van Parick de Bruyn dat hij schreef naar aanleiding van de Herman Teirlinckprijs die hij in oktober 2007 ontving. Teirlinck woonde 30 jaar in Beersel.

Patrick de Bruyn - Ochtendpost!

‘Hé!’ zei Caroline. ‘Wat wil je hier gaan doen?’
Hij reed zijn auto het parkeerterrein van de Auberge Kasteel Beersel op. De lampen van de straatverlichting brandden niet en het was er donker.
‘Het heeft geen zin, hoor!’ zei ze, nu luider.
Hij antwoordde niet. Het was niet wat ze dacht.
Hij legde de motor stil. De koplampen doofden. De radio zweeg. Het was ineens aardedonker en doodstil.
Maar in zijn hoofd bleef het bonken en suizen.
'Ik voel me niet goed.’ Hij omklemde zijn hoofd met zijn handen en liet het op het stuur rusten.
‘Een beetje groggy? Van wat ik zei? Of van de wijn?’
Hoe kon ze het toch weer zo arrogant laten klinken? En ze hield niet op:
‘Kom, geef die sleutels hier. Ik zal wel rijden.’
‘Vergeet dat maar. Je hebt evenveel gedronken als ik.’
‘Pardon? Wel, als je dát echt denkt, hè, dan ben je wel héél erg ver weg.’
‘Hè? Wat voor een idiote opmerking is dat nu?’
Hij stapte uit zijn wagen de ijskoude nacht in. Hij strompelde om de auto, langs de omheining, naar de toegangspoort van het kasteeldomein. Het helwitte licht van de maan tekende een haarscherpe lijn rond de stenen kantelen van het kasteel.
Ze opende haar portier en riep:
‘En hoe lang gaat dat wandelingetje duren, denk je? Zal ik hier ondertussen dan maar wat zitten verkleumen? Kom terug en geef die sleutels hier, dat ik rijd.’
Hij negeerde haar en zocht steun met zijn hoofd voorover tegen de ijzeren poort van het kasteeldomein. Dit ging niet goed, dacht hij, dit ging helemaal niet goed. Hij had te veel gedronken. Veel te veel.
Toen Caroline tijdens hun dineetje in De 3 Fonteinen had aangekondigd dat ze een punt wilde zetten achter hun relatie, waren bij hem de stoppen doorgeslagen, en was hij blijven drinken.
Hij haalde nu diep adem, maar het leek of de ijskoude lucht de alcoholdampen neersloeg in zijn hoofd in plaats van ze eruit te verdrijven.
Caroline was intussen ook uit de auto gestapt en stond nu vlak achter hem.
‘Komaan, zeg, asjeblief. Alsof je door enkele minuten in de kou te lopen opeens nuchter wordt. Kom, geef die sleutels hier. We rijden terug naar kantoor.’
'‘Op kantoor heb jij op dit uur niets te zoeken.’
‘Nee, maar mijn auto staat daar nog wel op de parking, hè. Dan kan ik tenminste naar huis. Kom, geef hier.’
Caroline nam hem bij de arm en wilde met haar andere hand zijn autosleutels pakken.
Hij trok zijn hand met de autosleutels verschrikt weg. Caroline had hem verraden! Ze had hem leeggezogen. Hij die haar alles had gegeven. En nu liet ze hem vallen, net nu, op het moment dat hij hun relatie wilde bestendigen.
‘Ik heb je verdomme alles, álles gegeven! Ik wilde je net vanavond vragen om te gaan samen…’
‘Ach man, hou toch op! Moet ik dat hier ter plekke nog geloven ook? Ik ben niet naïef, hè.’
'‘En wie is de nieuwe dan?’ Hij voelde dat hij steeds kwader werd.
‘Denk je dan echt dat ik op mijn woorden zal terugkomen?’
‘Ik vroeg je iets!’ Hij voelde hoe de vlaag van woede alle spieren in zijn lichaam opspande. Dat mens maakte hem razend. Ze kon hem toch niet zomaar afschrijven?
‘Daar heb je geen zaken mee. Kom, geef die sleutels hier.’
Hij duwde haar van zich af. Maar de hak van haar schoen bleef ergens haken.
Hij zag haar met grote ogen verschrikt kijken terwijl ze wankelde. Natuurlijk had ze ook te veel gedronken. Het tegendeel kon ze moeilijk beweren. Een grote mond, ja. Maar ze stond niet eens meer fatsoenlijk op haar benen. En ze wilde de autosleutels hebben. Kun je nagaan.
Caroline verloor haar evenwicht, tuimelde achterover en viel met haar hoofd tegen de ijzeren spijlen van de gesloten toegangspoort naar het kasteel. Ze zeeg neer en bleef liggen.
‘En wie gaat er nu rijden? Hè? Wie? Zeg dat ’ns. Wat ben jij een arrogante trut! Ik heb het altijd al geweten.’
In nauwelijks enkele uren was de gedweeë, volgzame Caroline veranderd in een verwaande verraadster. Hij had zo’n zin om haar een klap in haar gezicht te geven. Meer nog, hij wilde haar slaan en blijven slaan. Tot ze op haar besluit terugkwam. Maar dat kon hij niet. Hij kon haar geen pijn doen. Daarvoor hield hij nog te veel van haar.
Hij liet zich op zijn knieën naast haar neerzakken en streek over haar voorhoofd, over haar wangen, langs haar hals. Hoeveel keer had hij die mooie hals niet gestreeld, gekust, hartstochtelijk gelikt, rotsvast overtuigd van hun wederzijdse liefde?
Maar zij had hem verraden.
Hij kreeg plotseling een onweerstaanbare drang om haar vast te houden. Zoals een peuter in zijn lievelingsknuffel knijpt om hem nooit kwijt te raken, sloot hij zijn beide handen zacht om haar hals. En hij drukte.
En drukte.
Zijn handen omklemden haar hals en zijn duimen drukten op haar keel. Hij voelde hoe zijn duimen dieper en dieper in die malse hals van haar drongen. Hij wilde haar niet kwijt.
En hij voelde het niet toen haar strottenhoofd het begaf.
Maar plots besefte hij dat ze zijn liefkozingen niet beantwoordde. Toen wist hij dat hij haar nooit van haar besluit zou kunnen afbrengen. Daarop liet hij haar los. Hij stond weer op en riep woedend:
‘Je bent een slet! En eentje met maniertjes ook nog. Kom, sta op en stap in de auto, dat ik je naar huis breng.’
Daarop antwoordde Caroline alleen met gereutel.
Telkens opnieuw.
Hij verstond niet wat ze zei. En elke keer schoot hij wakker, nog voor hij haar had kunnen vragen wat ze nu eigenlijk wilde zeggen.
Het was een nachtmerrie die hem nu al de hele nacht, telkens opnieuw met een schok wakker deed schieten. Hij baadde dan niet in het zweet, maar was gewoon opeens klaarwakker; gefrustreerd ook, omdat hij er nooit achter kwam wat zij met dat gereutel had willen zeggen.
Hondsmoe was hij, met een stevige kater, maar hij kon de slaap niet vatten. Waarvan kon hij toch zo moe zijn?
Hij staarde in het donker. Het knelde in zijn borst. Had hij Caroline nu iets gezegd over zijn plannen met haar? Hoe hij zich ook inspande, hij kon zich niet herinneren of hij haar erover gesproken had of niet.
Zo dronken was hij geweest.
Hij nam zijn horloge van het nachtkastje en las de lichtgevende cijfers. Bijna twintig voor zes.
Zou hij haar bellen? Nu? Hij had haar ooit wel eens eerder ’s nachts opgebeld, alleen om haar stem te horen. En nu had hij ook zin om die te horen. Haar stem die, nog slaperig, net klonk als haar gesteun wanneer ze de liefde bedreven. Ja, daar had hij meer dan een keer van genoten.
Hij kon zijn opkomende ritsigheid niet meer bedwingen.
Zijn vrouw naast hem lag op haar zij van hem afgewend en hij hoorde aan haar regelmatige ademhaling dat ze in een diepe slaap was.
Hij liet zich uit bed glijden en liep de trap af, naar zijn werkkamertje, dat hij zorgvuldig achter zich afsloot. Hij nam de telefoon en toetste het nummer van haar gsm in. Hij hoorde de telefoon overgaan. Ze sliep nog. De gedachte aan het gekreun in haar stem wond hem nu al op. Dan werd er opgenomen.
‘Met Caroline…’ Klaarwakker? ‘Spreek uw boodschap hierna in.’ Nee, dus. Hij probeerde het nog eens. Tevergeefs.
Dan was het maar zo. Hij zuchtte en ging weer naar bed.

Anderhalf uur later – waarvan hij amper een kwartiertje had geslapen – en met een hoofd dat op barsten stond, zat hij aan de ontbijttafel. De radio jengelde veel te luid. Zijn vrouw draaide het geluid zachter en zette hem zijn bord met roereieren voor. En hij beet net in een knapperige, warme toast, zodat hij Marc Toussaint niet hoorde, die in Ochtendpost op Radio2 het regionale nieuws voorlas:
‘Op het parkeerterrein bij het middeleeuwse kasteel van Beersel werd vanochtend het lijk van een jonge vrouw gevonden. Volgens de eerste vaststellingen zou de vrouw op gewelddadige wijze om het leven zijn gekomen. De politie wil voorlopig geen verdere details kwijt. Het stoffelijk overschot was bedekt met bladeren en takken. Een vroege pendelaar die op weg was naar het station deed rond zes uur vanochtend de akelige ontdekking. Zijn aandacht werd getrokken door de gsm van de overledene die overging …’